Thrillers Leestafel.info

spannende boeken en een beetje fantasy

Blogtour Tess Gerritsen


Tess Gerritsen schrijft al 30 jaar thrillers. Onlangs is haar nieuwe thriller Ik weet een geheim verschenen. De recensie van Leestafelrecensent Marjo maakt deel uit van een speciale blogtour ter gelegenheid van dit indrukwekkende jubileum. Lees snel verder om van een voorproefje van het boek te kunnen genieten!


Wil jij deze leuke blogtour volgen? Dit zijn de deelnemende websites:


Thrillers-Leestafel.info mag een voorproefje van Ik weet een geheim met jullie delen. Geniet hieronder van het gehele eerste hoofdstuk.

 


Ik weet een geheim 3DTess Gerritsen - Ik weet een geheim
Hoofdstuk 1

Op mijn zevende heb ik geleerd hoe belangrijk het is om bij begrafenissen te huilen. Op de zomerse dag in kwestie was het mijn oudoom Orson die in de kist lag, een man van wie men zich voor- namelijk zijn stinkende sigaren en ongegeneerde winderigheid zou herinneren. Toen hij nog leefde, negeerde hij mij vrijwel altijd, en ik hem, waardoor ik niet bedroefd was om zijn dood. Ik zag ab- soluut niet in waarom ik mee moest naar zijn begrafenis, maar dit waren dingen waar kinderen van zeven niet over mochten beslissen. Zwetend in een geleend zwart jurkje zat ik me stierlijk te vervelen op de harde kerkbank en vroeg me af waarom ik niet thuis had mogen blijven bij papa, die domweg had geweigerd mee te gaan. Papa zei dat het hypocriet van hem zou zijn als hij zou voorgeven te rouwen om een man die hij niet had kunnen luchten of zien. Ik wist niet wat dat woord betekende, hypocriet, maar ik wist wel dat ik net zomin als hij naar de begrafenis wilde. Toch zat ik daar, tus- sen mijn moeder en tante Sylvia, en was ik gedwongen te luisteren naar mensen die een eindeloze stroom nietszeggende loftuitingen uitten over de onopmerkelijke oom Orson. Wat was hij op zijn onafhankelijkheid gesteld! Wat hield hij veel van zijn hobby’s! Wat een hartstochtelijk postzegelverzamelaar!
Niemand zei iets over zijn slechte adem.
Ik zocht afleiding door de mensen in de bank voor ons te bekij- ken. De schouders van tante Donna’s jasje waren bespikkeld met witte roos, en oom Charlie was in slaap gesukkeld, waardoor zijn toupet scheef was komen te zitten en eruitzag als een bruine rat die langs de zijkant van zijn hoofd naar beneden probeerde te kruipen.

Daardoor deed ik iets wat ieder normaal kind van zeven zou doen.
Ik begon onbedaarlijk te giechelen.
De reacties bleven niet uit. Iedereen keek naar me met diep ge- fronste wenkbrauwen. Mijn moeder, die zich dood geneerde, stak vijf scherpe nagels in mijn arm en siste: ‘Wees stil!’
‘Maar het haar van oom Charlie zakt van zijn hoofd, mam! Het is net alsof er een rat in zijn nek wil kruipen!’
Haar nagels drongen nog dieper in mijn vlees. ‘We hebben het er thuis nog wel over, Holly.’
Thuis hadden we het er niet over. Thuis kreeg ik een draai om mijn oren en straf. Zo leerde ik hoe je je tijdens een begrafenis diende te gedragen. Ik leerde dat je moet zwijgen en somber kijken, en dat men soms tranen van je wil zien.
Vier jaar later, toen mijn moeder werd begraven, snotterde ik luidruchtig omdat dat was wat iedereen van me verwachtte.
Vandaag, bij de begrafenis van Sarah Basterash, weet ik niet of men van mij tranen verwacht. Het is meer dan tien jaar geleden sinds ik het meisje dat ik op school kende als Sarah Byrne, voor het laatst heb gezien. We waren geen vriendinnen, dus kan ik niet zeggen dat ik er kapot van ben dat ze dood is. Eerlijk gezegd ben ik alleen uit nieuwsgierigheid naar Newport gekomen om haar begrafenis bij te wonen. Ik wil weten hoe ze is gestorven. Ik móét weten hoe ze is gestorven. Wat een afschuwelijke tragedie, fluistert iedereen in de kerk. Haar man was op zakenreis, Sarah had een paar glaasjes op en was in slaap gevallen met een brandende kaars op haar nachtkastje. De brand was een ongeluk. Dat is tenminste wat iedereen zegt.
Dat is wat ik wil geloven.
De kleine kerk in Newport is tot aan de laatste plaats bezet met de vrienden en vriendinnen die Sarah tijdens haar korte leven had ge- had. Ik heb de meesten van hen nooit ontmoet, net zomin als haar man, Kevin, die onder vrolijker omstandigheden een heel aantrekkelijke man moet zijn, iemand met wie ik zou kunnen flirten, maar die er vandaag gebroken uitziet. Is dat wat verdriet met je doet?

Ik kijk om me heen om te zien wie er allemaal zijn en ontdek in de bank achter me een voormalig klasgenootje, Kathy. Haar gezicht is vlekkerig en haar mascara is uitgelopen. Bijna alle vrouwen en veel van de mannen huilen wanneer een sopraan het beken- de quakernummer ‘Simple Gifts’ zingt, waar iedereen altijd van volschiet. Een ogenblik kijken Kathy en ik elkaar aan, haar ogen gevuld met tranen, de mijne koel en droog. Ik ben zo veranderd sinds we op school zaten, dat het me sterk lijkt dat ze me herkent, maar ze houdt haar blik op me gericht en blijft naar me staren alsof ze een geest ziet.
Ik draai me weer om naar het altaar.
Tegen de tijd dat ‘Simple Gifts’ voorbij is, ben ik erin geslaagd een paar tranen te produceren, net zoals de rest van de aanwezigen. Ik sluit aan bij de lange rij mensen die de overledene de laatste eer willen bewijzen. Als ik bij de gesloten kist ben, bekijk ik de uitvergrote foto van Sarah die op een schildersezel is gezet. Ze was zesentwintig, vier jaar jonger dan ik, en op de foto ziet ze er dauwfris uit, met blozende wangen en een stralende lach. Op de foto is ze het mooie blondje dat ik me herinner van school, waar ik het meisje was naar wie nooit iemand keek, het spook op de achtergrond. Nu ben ik hier, nog helemaal intact, terwijl Sarah, de mooie Sarah, als een hoopje verkoolde beenderen in de kist ligt. Ik weet zeker dat iedereen die naar de foto van ‘Sarah voor de brand’ kijkt, dit denkt.
Ze zien haar stralende gezicht, maar denken aan geschroeid vlees en een geblakerd hoofd.
De rij schuifelt door. Ik condoleer Kevin. Hij mompelt: ‘Dank je dat je bent gekomen.’ Hij heeft geen idee wie ik ben en waar ik Sarah van kende, maar ziet de sporen van mijn tranen op mijn wangen en geeft me dankbaar een hand. Ik heb om zijn dode vrouw gehuild en dat is voldoende om door de ballotage te komen.
Ik glip de kerk uit. Buiten staat een straffe, koude november- wind. Ik loop in snel tempo weg omdat ik niet aangeklampt wil worden door Kathy of andere voormalige klasgenoten. Door de jaren heen is het me gelukt hen allen te mijden.

Of misschien meden zij mij.
Het is pas twee uur. Ik heb van mijn baas bij Booksmart Media de hele dag vrij gekregen, maar misschien ga ik toch maar terug naar kantoor om te zien wat er aan e-mails en telefoontjes is bin-nengekomen. Ik ben publicist voor een tiental schrijvers; het is mijn taak mediaoptredens te regelen, drukproeven uit te sturen, promotiemateriaal te schrijven. Maar voordat ik terugkeer naar Boston, moet ik nog één ding doen.
Ik rij naar Sarahs huis, of wat tot voor kort haar huis was. Wat ervan over is, zijn verkoolde balken en planken en een berg door roet geblakerde bakstenen. Het lage witte hek dat de tuin omsloot, ligt zielig op het gras, geplet en gebroken door de brandweermannen toen zij hun brandslangen en ladders aansleepten. Tegen de tijd dat de brandweer arriveerde, moet het huis al in lichterlaaie hebben gestaan.
Ik stap uit en loop naar de woestenij. De stank van de rook hangt er nog boven. Te midden van de verkoolde restanten zie ik de vage glans van een roestvrijstalen koelkast. Eén blik op deze wijk is vol- doende om te weten dat dit een duur huis moet zijn geweest en ik vraag me af wat voor werk Sarahs man doet, of dat hij uit een rijke familie komt. Een voordeel dat ik nooit heb gehad.
Een windvlaag blaast dode bladeren over mijn schoenen, een knisperend geluid dat me doet denken aan een andere herfstdag, twintig jaar geleden, toen ik tien was en over dode bladeren in het bos liep. Die dag werpt nog steeds een schaduw op mijn leven. Die dag is de reden waarom ik nu hier sta.
Ik kijk naar het tijdelijke gedenkteken dat ter ere van Sarah is opgericht, bestaande uit boeketten die mensen hebben neergelegd, een hele berg reeds verwelkte rozen, lelies en anjers, een eerbetoon aan een jonge vrouw die klaarblijkelijk erg geliefd was. Opeens valt me iets groens op dat niet bij een boeket hoort, maar over de bloemen heen is gelegd, alsof iemand er op het laatste moment aan had gedacht.
Het is een palmblad. Het symbool van de martelaar.

Er glijdt een koude rilling over mijn rug. Ik doe een paar stappen achteruit. Boven het bonzen van mijn hart uit hoor ik het geluid van een naderende auto en als ik omkijk, zie ik een politieauto die afremt en stapvoets langsrijdt. De raampjes zijn dicht en ik kan het gezicht van de agent die erin zit niet zien, maar weet dat hij mij aandachtig bekijkt. Ik draai me om en duik mijn auto in.
Ik wacht tot mijn hartslag bedaart en mijn handen ophouden met beven. Dan kijk ik nog een keer naar het verbrande huis en zie Sarah als zesjarige. Mooie, kleine Sarah Byrne, die voor me in de schoolbus op haar stoel zat te wippen. We waren die middag met ons vijven in de schoolbus.
Nu zijn er nog maar vier van ons over.
‘Vaarwel, Sarah,’ mompel ik. Dan start ik de motor en rij terug naar Boston.

 


   

Tess Gerritsen © Spiley - Petra van Vliet

Recensies

Boven